Tekst: Lisette Blankestijn, foto: Cora Hendriks
Louise Elffers is geen kamergeleerde, maar een academicus met impact. Ze is lector Kansrijke Schoolloopbanen in een Diverse Stad aan de Hogeschool van Amsterdam, onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam én directeur van het Kenniscentrum Ongelijkheid. Journalist Lisette Blankestijn sprak met haar over haar nieuwste boek Onderwijs maakt het verschil. Kansengelijkheid in het Nederlandse onderwijs.
Geduldig legt Elffers uit hoe het Nederlandse onderwijs de grote (on)gelijkmaker is geworden: we willen met onderwijs ongelijkheid bestrijden, terwijl we die ongelijkheid tegelijkertijd blijven produceren en legitimeren. Gelukkig benoemt ze ook concrete verbeterpunten en kunnen onderwijsprofessionals zelf óók wat doen. “We moeten niet steeds terugredeneren naar waar iemand vandaan komt.”
Haar eerste boek De bijlesgeneratie. Opkomst van de onderwijscompetitie werd in 2018 veel én positief besproken; niet alleen in de onderwijsvakpers, maar ook in de landelijke kranten. In dat boek, over de onderwijscompetitie en hoe die ouders opzweept om steeds meer geld uit te geven aan onderwijs-buiten-school voor hun kinderen, besprak Elffers de effecten van deze ontwikkeling op de kansengelijkheid. Die kansengelijkheid is het centrale thema van haar nieuwe boek.
‘Praktijkgericht onderwijs kan ontzettend motiverend zijn, maar in het Nederlandse stelsel vallen er met de keuze voor praktijkgericht leren deuren in het slot die heel moeilijk opengaan.’
Je gebruikt in je boek het woord sorteermachine. We selecteren in Nederland al heel vroeg. Kinderen van hoogopgeleide ouders krijgen bij gelijke prestaties vaker een hoger schooladvies dan kinderen van minder hoogopgeleide ouders of kinderen met een migratieachtergrond. Aan welke knoppen kunnen we daarna nog draaien?
“Als een leerling in het voortgezet onderwijs komt dan is het schooladvies al gegeven, maar de interpretatie van dat advies gebeurt in het vo zelf. Het schooladvies vormt het startpunt voor de leerkansen van een kind. Mijn zorg is dat we met het advies de schoolloopbaan onbedoeld op slot zetten. Als een leerling het niet redt op een bepaald niveau dan zien we dat vanzelf: hij haalt onvoldoendes, blijft zitten en moet uiteindelijk afstromen. Maar als iemand meer in zijn mars heeft dan het advies aangaf, dan gaat het opstromen níet vanzelf. Ons onderwijsstelsel heeft geen automatische correctiemogelijkheid. Veel scholen bieden die correctiemogelijkheid ook niet omdat ze maar één of twee niveaus aanbieden. Als je achten en negens haalt op het vmbo-t, word je dus niet automatisch bevorderd naar het havo, terwijl een leerling – als hij dat zou kunnen en willen – daartoe de gelegenheid moet krijgen. Daar zit echt een groot vraagstuk op het vlak van kansengelijkheid, vanwege de onderadvisering bij bepaalde groepen leerlingen. Als blijkt dat leerlingen meer in hun mars hebben, dan moeten ze een lange weg doorlopen, mochten ze naar het hoger onderwijs willen. Studieloopbaanbegeleiders en mentoren zouden daarom telkens opnieuw moeten kijken: wat kan en wil een leerling? Hoe gaat het op dit moment, welke mogelijkheden kunnen wij hem geven om te verkennen of dit of dat iets voor hem is?”
In je boek problematiseer je de vanzelfsprekende koppeling tussen niveaus en de keuze voor theoretisch versus praktijkgericht leren.
“Ja, op basis van je cognitieve prestatieniveau wordt bepaald of je praktijkgericht leert en werkt of dat je theoretisch bent georiënteerd. Op dit moment is er door de inrichting van het onderwijs ook heel weinig ruimte om te wisselen, als je daar als decaan of loopbaanbegeleider voor zou zijn. Er is geen ruimte om te zeggen: ‘Probeer eens een stapje hoger, valt het tegen dan kun je altijd weer terug’.”
We hebben het vaak over ‘de juiste leerling op de juiste plek’.
“Ja, dat vind ik een moeizame interpretatie van je pedagogische opdracht. De plek moet passen bij wat een leerling nodig heeft voor zijn leerontwikkeling, maar in de praktijk werkt het vaak andersom: de selectieve opdracht overschaduwt de pedagogische opdracht. Wij bepalen al heel vroeg met welk onderwijsaanbod een leerling wel en niet in aanraking komt. Scholen helpen leerlingen wel met programma’s om hun potentieel en interesses te onderzoeken, maar vaak is dit curatief. Het mbo heeft bijvoorbeeld mooie trajecten voor studenten die uitgevallen zijn of te dreigen uit te vallen, een soort heroriëntatietrajecten. ROC’s maken daarbij gebruik van de verschillende opleidingsrichtingen die ze bieden, zodat een student dan in ieder geval naar school gaat, rondkijkt, en je het gesprek kunt aangaan over wat hij heeft gezien en of het bij hem past. Ik zou er erg voorstander van zijn dat je dit soort trajecten ook aan de voorkant inzet, en niet alleen op het moment dat het misgaat.”
Over opstromen gesproken: hoe verloopt dit voor vmbo’ers?
“We zien dat veel vmbo’ers die de ambitie hebben om naar het hbo te gaan voor havo kiezen, in plaats van het mbo. Terwijl een mbo-diploma doorgaans heel waardevol is, ook als je toch niet doorstroomt naar het hbo. Ik pleit trouwens erg voor verbinding van de bovenbouw van de havo met het mbo, omdat we in de bovenbouw van de havo veel doublering en demotivatie zien. Praktijkgericht onderwijs kan ontzettend motiverend zijn, maar in het Nederlandse stelsel vallen er met de keuze voor praktijkgericht leren deuren in het slot die heel moeilijk opengaan.”
Onderwijsgeschiedenis Onderwijs maakt het verschil bevat een mooi hoofdstuk over de Nederlandse onderwijsgeschiedenis, dat duidelijk maakt hoe het onderwijs zich stapsgewijs ontwikkelde van Thorbeckes standenonderwijs naar het breed toegankelijke onderwijs zoals we dat nu kennen. En ook: hoe die ontwikkeling heeft geleid tot diploma-inflatie (hoe onderscheidend ben je met een hogeronderwijsdiploma als dit niet meer is voorbehouden aan een kleine groep?) en hoe dat weer nieuwe kansenongelijkheid in de hand werkt. Elffers laat vervolgens in haar analyse van onsonderwijsstelsel zien hoeveel ongelijkheid door dat stelsel zelf in stand gehouden of zelfs veroorzaakt wordt. Het boek eindigt met tien verbeterpunten, aanknopingspunten voor het verbeteren van de kansengelijkheid. ‘Investeer meer in leerlingen die de school het hardste nodig hebben’, bijvoorbeeld. En: ‘Stuur geen leerlingen ongekwalificeerd van school’. |
Welk advies wil je leerlingen- en studentenbegeleiders van BiOND meegeven?
“Doorbreek het glazen plafond van de lage verwachtingen. Werken vanuit hoge verwachtingen is een belangrijk middel om gelijke kansen te bevorderen. We zeggen vaak tegen leerlingen en studenten: je moet een growth mindset hebben om goed te kunnen leren. Als je het idee hebt ‘ik kan iets niet’ of ‘dat is niks voor mij’, dan zit dat je ontwikkeling in de weg. Maar tegelijkertijd domineert in de inrichting van ons onderwijs zelf een fixed mindset. We denken in hokjes: ‘Dat is een typische havist’ of – zoals een leraar eens tegen me zei – ‘Ik zag al vanaf groep 2 dat het een echte vmbo-k-leerling is’.”
Is dat hokjesdenken de schuld van de onderwijsprofessionals?
“Het stelsel maakt dat wij heel erg op die manier gaan redeneren. Als vmbo-leerling kun je immers niet laten zien of je misschien op havoniveau kunt functioneren, net zoals je als gymnasiast niet kunt ontdekken dat je eigenlijk graag iets met elektrotechniek wilt doen als het curriculum je daarmee nooit in aanraking brengt. Het stelsel moet kansen bieden om verschillende vormen van onderwijs te ervaren en te ontdekken, en laten zien wat het beste bij je past.”
Anders stroomt het niet…
“We sorteren leerlingen in vakjes en geven ze vervolgens heel verschillend onderwijs, terwijl we weten dat er veel overlap is tussen de verschillende vaardigheidsniveaus. Die vakjes vormen niet de identiteit van leerlingen en studenten, en ook niet het plafond van wat ze kunnen. We moeten niet steeds terugredeneren naar waar iemand vandaan komt, maar kijken wat iemand nu laat zien en morgen kan. Dat terugredeneren zie ik op alle lagen gebeuren. Hier op de universiteit wordt bij sollicitaties gezegd ‘hij heeft een researchmaster gedaan, maar ja, hij komt oorspronkelijk uit het hbo’. Op het hbo wordt gezegd ‘ja, maar die student komt uit het mbo’. Op het mbo sprak ik een mentor over een leerling die goede resultaten haalde en wilde doorstromen naar een hoger niveau. Dat was niet haalbaar volgens de mentor, want ‘ze komt uit het Praktijkonderwijs’. Allemaal waar, maar iemand kan groeien. Misschien is een leerling vroeger onderschat of hij zat wel op het juiste niveau, maar groeide en bloeide later verder. Dat is toch precies waar onderwijs voor is, en waarvoor mensen graag in het onderwijs werken! Zo’n growth mindset levert dus niet alleen de leerlingen en studenten zelf wat op, maar ook de docenten en begeleiders die met hen werken. Niemand gaat het onderwijs in omdat hij het zo leuk vindt om leerlingen te classificeren en determineren. Elke leraar zal herkennen: zien dat een leerling tot bloei komt, dat maakt je dag.”
Louise Elffers: Onderwijs maakt het verschil. Kansengelijkheid in het Nederlandse onderwijs (Walburgpers, 2022).